Op avontuur in Nicaragua

Mei Lan daalt op een sandboard de vulkaan af.

Geschreven door Mei Lan

Project U/turn - Nicaragua 2013

Vooraf: Bedankt aan alle gulle schenkers die bijdroegen aan een prachtige ervaring voor mij en een steentje meebouwden aan de bakkerij van Esperanza en Jorge. Ik heb een poging gedaan te bevatten wat ik op deze twee weken heb meegemaakt. Hopelijk geeft het min of meer een beeld. Ik wil alvast zeggen dat het twee weken waren die ik koester en niet had willen missen.
Mei Lan

Maandag 7 januari 2013

Een koude, herfstachtige winterdag in Brussel. Drukker dan verwacht met inpakken, nadenken of ik wel alles heb, een andere rugzak nemen omdat die ene toch nogal groot is en me verheugen op een toch spannende reis. Of het de reis van mijn leven wordt weet ik niet, maar genieten zal ik zeker doen. Het gekste vind ik op dit moment nog dat ik mijn gsm niet mee neem. Echt weg, niet bereikbaar en alleen leven voor het nu.

Dinsdag 8 januari 2013

Op de lange vlucht van Brussel naar Atlanta (USA) hoor ik overal dezelfde gesprekken; kennismaken. Ik slaap een paar uur, we stappen over in Atlanta (net genoeg tijd om de hele rompslomp van migratie, douane en boarden door te lopen), slaap nog een paar uur en voor ik het besef staan we op Nicaraguaanse bodem in de hoofdstad Managua.
De warmte valt op me als we het vliegtuig uitstappen. Een deel van het U/turn-team wacht ons op aan de uitgang. De pick-up’s staan klaar, de rolstoelen worden erin getild - alsof het niets is. Om door het redelijk woeste terrein van de komende dagen te kunnen rijden, hebben de rolstoelen drie wielen, dikkere banden en een duwbeugel ipv handvaten. Indrukwekkende dingen!
De rest klimt mee achterin de bak, klep dicht en rijden!
De stad ruikt anders, maar verder voel ik alleen vochtige warmte. Ik doe mijn best om mijn oren te spitsen, iets op mijn manier op te pikken, maar moet toegeven dat ik voorlopig weinig voel. Misschien ben ik te moe? De beschrijvingen van anderen zijn welgekomen. Veel tralies voor de ramen of kippengaas. Kleurige huisjes en brede goten, waar ze afval in verbranden. Drukte, dat hoor ik …
We slapen in een plaatselijk hostel in de buitenwijken van Managua. Iemand beschrijft me de muurschilderingen die er overal zijn, iedereen neemt meteen de beschrijvende en helpende rol op zich. Het wordt een reflex om te vertellen wat je ziet, de komende weken.
We eten tortilla’s, drinken limonade en gaan vroeg slapen. De laatste nacht in een bed en met een soort van douche. Ik stel me er bewust op in om niet in te zitten met het achterlijk dunne straaltje water en het feit dat de wc niet meer doorspoelt. Er komt plots geen water meer uit de kraan en je moet het wc-papier in een apart vuilnisbakje gooien in plaats van in de pot. Qua comfort valt het hier nog mee. Benieuwd of slapen op een kampeermatje me bevalt na twee weken.

Woensdag 9 januari 2013

Vroeg op. De muren in het hostel zijn zowat van papier. Een soort van douche en meteen een niet erg flatterende jeansshort aantrekken. Het is warm, plakkerig warm, maar daar kan ik maar beter snel aan wennen. Zonnecrème smeren, drinkbus vullen en vertrekken. Tenminste, proberen, want met zo’n groep gaat het altijd een stuk trager. We lummelen een beetje rond, ik trappel van ongeduld. Terwijl de helft nog zit te ontbijten loop ik samen met een paar anderen even de straat op en neer. De huizen hebben inderdaad tralies of kippengaas voor de ramen. Het klinkt raar als mensen het beschrijven. De huizen zijn wel kleurrijk. De zon brandt en de lucht ruikt naar verbrand plastic. De Nicaraguanen vegen hun vuilnis in de brede goten langs de kant van de weg en verbranden het ter plekke.

Uiteindelijk rijden we met de pick-up’s naar Managua, naar de busstopplaatsen. Daar nemen we de “chickenbus”, lokaal transport, naar het vertrekpunt van de eerste wandeling, makkelijk om te beginnen. Twee kilometer lopen we met de groep over een zanderig pad. Tussen ossen en paarden, weides en boerderijtjes. Elke (tolk van deelnemer Jos) vertelt me hoe zij niet altijd een arm of hand geeft, maar soms een tak horizontaal tussen hen in houdt, zo kan je “semi-los” van elkaar lopen, veel fijner. Er wordt veel gepraat en nog verder kennis gemaakt. Iedereen moet nog wennen aan de zon de warmte en aan elkaar. Het is moeilijk te weten hoe je wie kan helpen en ik merk dat iedereen nog moet zoeken naar zijn plekje in de groep. Veel vroeger dan ik had verwacht worden we door de pick-up’s opgewacht en meegenomen naar Momotombo.
Momotombo is een klein dorpje aan het meer van Managua. Op een stil en schattig strandje stappen we uit en kunnen we pootje baden of zwemmen, als je erin gegooid wordt. We plakken al vol stof en zand, zweten en drinken veel. Het meertje is heerlijk verlaten en ik vind het al meteen een mooie plek.
De eerste kampplaats ligt er vlakbij, net buiten Momotombo op een prachtige paardenranch. Een gigantische wei met een paar bomen en ver weg een paar stille paarden, zo voelt het voor mij.
Het hoge gras, de zon en de krekels geven me een zomerkamp-gevoel. In een verre hoek achter de pick-up’s staat een plastic stoel met een wc-bril erop, eronder een diepe put en een rol wc-papier ernaast. Ik ben opgelucht dat we niet in een hoekje moeten hurken, maar wel nog kunnen zitten. Het went sneller dan ik had verwacht, om in de weidse natuur op toilet te zitten.
Twee bakken chloorwater zijn ter beschikking om ons op te frissen. Sommigen duiken achter een boom en wassen zich met een kommetje water, maar ik kies voor een kattenwasje, handen en gezicht even afspoelen en verder genieten van het feit dat je in de natuur gewoon vuiler mag zijn dan thuis.

We krijgen een diep bord met een groot stuk rundsvlees, rijst, bonen en gebakken banaan. Alleen met een vork eten uit een diep plastic bord en met mijn tenen in het hoge gras, krekels op de achtergrond, … de vakantiesfeer is compleet.

Donderdag 10 januari 2013

Op een kampeermatje in een tent slapen is niet mijn favoriete slaapgewoonte, maar ik dwing mezelf vanaf het begin er aan te wennen en ervan te genieten. Vreemd genoeg gaat me dat goed af.
De zon gaat onder om halfzes ’s avonds en komt op om vijf uur. Wakker worden is nog nooit zo natuurlijk geweest. Om halfzeven lig ik klaar wakker en schijnbaar uitgeslapen op mijn matje. Rugzak inpakken, tentjes afbreken, ontbijten, insmeren, laatste wc-bezoek en dan een beetje wachten. De groep bereidt zich voor en we vertrekken. Ik hou niet van wachten thuis, maar in Nicaragua is wachten gewoon een moment om te praten, te lachen en anderen te helpen. Snel zie ik het al niet meer als wachten, maar als ‘ervoor zorgen dat iedereen mee kan’. Nu ik erover nadenk voelde het toen al, dag drie van de reis, alsof we elkaar al lang kenden, ik voel me echt op mijn gemak. Er wordt gelachen, geplaagd, gepord en gepraat. Ik duw de rolstoelen mee, help waar ik kan en laat me makkelijker helpen dan anders. Hier help je elkaar.
We vertrekken van op de kampplaats te voet met een groot deel van de groep: alle deelnemers, kinesisten en een deel van de crew. Dit keer is het een iets zwaardere tocht. Eerst een verharde weg, met een soort asfalt, dan stijgend op een zandpad en erna nog steiler, in echt los zand. De zon is heet, de rolstoelen zwaar en voor het eerst voel ik me een beetje bevangen door de hitte.
Na een flinke scheut water over mijn hoofd, een rustpauze in de schaduw en een vieruurtje voor iedereen gaan we verder. Iedereen zoekt zo’n beetje zijn eigen systeem. An bestuurt haar rolstoel, door tegen de (blinde) duwer te zeggen “links, beetje naar rechts, beetje meer rechts, oh, stop!” Inge stuurt zelf en laat zich alleen vooruit duwen. Een andere blinde duwer vindt het gemakkelijk om met de uren van de klok te werken als richtingaangevers, een andere slechtziende loopt het liefst naast iemand om te kunnen volgen, ...
Ik merk meteen dat het contact in de groep intens is. Er wordt gepraat over de dingen des levens, over de dingen die er toe doen. Mensen stellen geïnteresseerde vragen aan elkaar, luisteren en praten “echt”. Ik beweer niet dat iedereen van de groep in het dagelijkse leven mijn beste vrienden zouden kunnen zijn, maar er is een echt menselijk contact, iedereen heeft een eigen verhaal, zijn of haar eigen bagage.
Na een lang stevig zandpad volgt een steiler smal rotsachtig pad. Greet (slechtziend) en ik geven alle kracht die we hebben om de rolstoel omhoog te krijgen. Mijn armen trillen en mijn beenspieren protesteren (Ik ben toch niet zo heel erg sterk, denk ik.) Halverwege laat ik mijn duwwerk overnemen en concentreer me op mijn eigen stappen. Note to myself: “conditie trainen, Mei Lan!”
Na de pittige klim komen we aan op een open plekje met bomen, waar de pick-up’s wachten met de lunch. Ieder krijgt een warm bakje pasta met tonijn en tomaatjes. Heerlijk, zo’n kookploeg! We zitten bovenaan een smal padje dat steil naar beneden loopt en uitkomt op een verlaten lagune, een meer dat ontstaan is in de overblijfselen van een vulkaankrater. Om de lagune te bereiken moeten we samenwerken, vooral om de rolstoelen veilig beneden te krijgen. We binden touwen aan de achterkant van elke rolstoel. We laten ze zo stuk voor stuk naar beneden, tot het touw op is. Dan maken we de rolstoel los en zoeken een veilig plekje aan de kant om te wachten op de drie anderen, en leggen het volgende stuk af. Degene in de rolstoel geeft de aanwijzingen: “links, rechts, …”

Als de eerste rolstoel klaar staat en er mensen gezocht worden om te sturen en mee te helpen naar beneden te gaan, ben ik verbaasd als Marian vraagt “Mei Lan kan jij helpen?” Natuurlijk kan ik helpen, maar mijn eerste reflex is om iemand anders dat te laten doen, een kinesist of iemand van de crew, want het is toch veel gemakkelijker als iemand die goed ziet dat doet? Maar nee hoor, ik help gewoon mee, en natuurlijk kan ik dat. Dat is de U/turnmanier.

De lagune is prachtig, stil en fris. Jammergenoeg zit de zon achter de wolken en bomen, dus krijg ik het snel een beetje koud, maar zwemmen en haar wassen is welkom.
Het naar boven duwen van de rolstoelen is werk voor de sterke mannen en vrouwen. Ik loop op een rustig tempo en op het gemak weer naar boven. We komen na de lagune met de pick-up’s aan op een schoolterrein waar we de tentjes kunnen neerzetten en het sanitaire gebruiken. Het waait enorm hard en het is er stoffig. Mijn ogen kleven dicht van het stof en prikken. Met handen die al even vuil zijn van het zweet, stof, zonnecrème, antimuggenspray en weet ik veel wat nog allemaal, probeer ik het stof uit mijn ogen te wrijven. De wind suist in mijn oren en ik voel me heel erg gedesoriënteerd. We kunnen elkaar moeilijk verstaan en ik hoor niets anders dan ruisende wind in mijn oren. Het voelt alsof mijn wereld maar een bubbel van anderhalve meter doorsnede groot is. Alles daarbuiten hoor ik niet en lijkt er dus ook niet te zijn. Het is kouder dan de voorbije dagen en ik word al snel moe. Ik probeer enthousiast en vrolijk te blijven, maar voel me door de wind in mijn schulp kruipen. Ik hoor niets van de ruimtelijke geluiden, ik kan niet inschatten hoe groot het terrein is, waar mensen zitten, alles voelt heel klein en ik zit ingekapseld in een koker van wind. Doordat ik mijn ogen niet kan open houden omdat ze prikken en tranen van het stof en de wind, voel ik me extra-geïsoleerd. Ook al zie ik niets meer als ik mijn ogen wagenwijd open zet, toch is het sluiten van de ogen hetzelfde voor mij als voor een ziende.
Als ik in mijn tent kruip waait de wind heviger dan er voor. De plaatselijke bevolking weet ook niet wat er aan de hand is, maar het is heftiger dan anders. Het tentzeil plakt tegen mijn gezicht en ik word elk half uur wakker van de bulderende wind.
Het lijkt al een uur of drie ’s nachts als ik mensen hoor rondlopen en roepen op de kampplaats. Het blijkt pas elf uur te zijn, maar omdat de zon hier al zo vroeg ondergaat, lag iedereen al te slapen. Er hangt een soort beheerste paniek. Iedereen stapt in de pick-up’s en we rijden naar de plaatselijke kerk waar we kunnen gaan slapen. Zwart van het stof en slaperig zit ik in de pick-up met mijn matje onder de arm en mijn lakenzak om me heen. Het is koud, wat een luxe in vergelijking met de hitte van overdag, … maar ik ben vooral moe.
Morgen beklimmen we de vulkaan, maar niemand zal goed slapen, is het dan wel verantwoord met die wind?
Uitgestrekt op een smalle kerkbank probeer ik het prikkende stof uit mijn vuile ogen te krijgen. Oogdruppels erbij doen lijkt me geen goed idee, in combinatie met het stof. Maar een andere optie heb ik niet. Met een beetje vocht erbij gaat het stof er vast wel uit en dan kan ik morgen weer “de wereld in kijken” … tenminste als de wind gaat liggen, dan hoor ik ook nog iets.
De kerk is een stel betonnen muren met in de gaten (ramen) kippengaas gespannen en een soort van poort als deur. Wel gek zo op een kerkbankje met matje en lakenzak slapen. Kilian roept blij: “ik slaap op het altaar!”

Vrijdag 11 januari 2013

Vreemd genoeg slaap ik diep en zeker vijf uur aan een stuk. ’s Ochtends moeten ze me wakker schudden. Na een stevig ontbijt (rijst met bonen en roerei) spoelt Stef mijn ogen met kraantjeswater. Thuis zou ik er niet aan denken om leidingwater te gebruiken, maar mijn ogen plakken dicht van het stof en het doet pijn als ik ze open doe. De wind is niet gaan liggen en het blijft kouder dan anders. Lange kleren zijn verplicht, want we rijden naar de vulkaanvoet. Op ossenkarren geladen vertekken we hotsend en klotsend naar de Cerro Negro, een gitzwarte vulkaan!

We rijden door stil en ongerept gebied met lokale ossenmenners. Onze chauffeur is een jonge Nicaraguaan. Op die leeftijd (twintig-vijfentwintig) zijn de mannen hier nog mooi, is de mening van
de groep. Van zodra ze ouder dan dertig-veertig zijn worden de mensen hier minder mooi. De kinderen zijn allemaal prachtige plaatjes, maar de volwassenen ...
De ossenkar achter ons wordt door zo’n oudere Nicaraguaan bestuurd. De ossen worden met hese kreten door hun menners aangespoord om harder te lopen en nog sneller te trekken. Onze menner slaat met zijn gigantisch machete-mes tegen de randen van de kar, om de ossen op te jagen. De oudere man achter ons slaat met zijn vlakke hand, met de zijkant van zijn mes en met alles wat hij onderweg vindt, op de dieren. Een van zijn ossen is ziek en laat de kop hangen. Tegen het eind van de rit bloedt het beest van alle slagen, en reageert niet meer. De oude man prikt in de billen van de os terwijl het bloed eruit spuit. We schrikken allemaal heel erg als de man, bij de laatste keer dat de os stilstaat, de staart van het dier neemt en er een stuk uit bijt. Ik ben geen absolute dierenvriend, maar dit vind ik toch ook een beetje misselijkmakend. Dieren zijn hier werktuigen en machines. Ze hebben de luxe niet om zich met dierenleed bezig te houden. De ossenkar is hun broodwinning.
Ondanks dit gedoe, was het wel een prachtige rit van twee uur. Door dichtgegroeide bosachtige paden, met tropische bomen en bloemen, en met een vulkaangebied in het verre vooruitzicht. De Cerro Negro is een pikzwarte vulkaan die zwart stof afgeeft. In de verte zien we de zwarte berg al en het zand rondom ons wordt steeds donkerder. Ik blijf verbaasd vragen “is het zand dan echt zwart? Of gewoon een beetje grijzig? Echt pikzwart?”

Elke plukt sinaasappels van de bomen en vindt bloemen op de grond om me te laten voelen hoe de bomen er hier uitzien. Iedereen beschrijft uitvoerig en geniet.

We rijden door een dal, en na vierentwintig uur eindelijk minder wind. Ik krijg van Kris een stofbril, zo’n grappig lasbrilgeval, waarmee ik me belachelijk voel, maar wel stofvrij kan blijven.
Aan de voet van de vulkaan krijgen we allemaal een paar liter ORS mee, dat is een zoutmengeling vol mineralen die je nodig hebt tijdens zo’n beklimming.
We kunnen geen eten mee naar boven nemen en behalve snoepjes en ORS moeten we dus teren op het ontbijt.
Vol goede moed beginnen we aan de beklimming. Het is niet makkelijk om een evenwicht te vinden in de groep; wie helpt wie, en hoe? Ik vertrek eerst gearmd, daarna met een hand aan de rugzak van mijn voorganger voelend en dan met een tak tussen ons in. Halverwege de beklimming maak ik me los van de behulpzame arm en loop ik alleen. Los lopen zonder arm, stok of tak om me te begeleiden doe ik thuis alleen maar tijdens het joggen en dan nog, ...maar hier voelt het goed!
Voor me wordt door een paar sterke armen een rolstoel naar boven getrokken en geduwd. Genoeg lawaai om te volgen en zo te weten waar het pad loopt. Ik loop op m’n eentje achter hen aan, zonder arm, zonder iemand die heel de tijd bij me is. Rust. Alleen op een vulkaan. Twee gezonde, sterke armen en benen, nergens last van, gewoon de ene voet voor de andere, handen los en vrij.
Om de krater heen wandelen op de top doe ik toch maar even niet alleen. De wind is zo hevig dat ik al blij ben rechtop te kunnen lopen. In een rijtje van drie achter elkaar komen we boven aan.
Op de top, allemaal goed en wel, maar nu nog naar beneden. De steile wand van de vulkaan bestaat uit een soort zandachtige grint van lava. Een steile afdaling waarvan je na enkele meters niet meer ziet waar die naartoe gaat … dat is de volgende uitdaging. Op “sandboards” (houten planken eigenlijk) zullen we de vulkaan afdalen. Gaan zitten, voeten op de plank, een kort touwtje met handvat vasthouden en glijden! Het is een heerlijke afdaling! Veel minder snel dan ik had gedacht. Halfweg val ik even stil en zit helemaal alleen, middenin een enorme berg zwarte lava. Een bevreemdende maar heerlijke minuut! De groep boven me is al buiten gehoorsafstand en de wachtenden beneden zijn nog veel te ver weg. Helemaal alleen zit ik in het zwarte zand op een vulkaan onder de Nicaraguaanse zon. Misschien het rustigste moment en het meest “op mezelf” van de voorbije jaren. Vrij en zelfstandig, voelde ik me.
Voldaan en allemaal vrolijk laden we elkaar terug op de pick-up’s en rijden we naar de volgende kampplaats. Alweer een mooie plek. Een boerderij waar de varkens knorren, de kippen je voor de voeten lopen en de tentjes onder de mangoboom worden opgezet. Het zwarte vulkaanzand komt ook tot hier en kleurt de grond zwart. Wat een gek idee, vind ik alweer. Hoe vaak ze het me ook beschrijven, ik blijf het moeilijk vinden om het me voor te stellen.
Na een stevige maaltijdsoep schuif ik aan om te wassen. Er is geen stromend water maar wel een douche: een klein hokje van vier muren zonder dak met een soort waterput, een stenen bak met
water erin en een kleine kom. Je schept het water eruit en wast je ermee. Geen vuile handen of zeep in de grote waterput, want dan hebben de mensen hier wekenlang geen schoon water. Het stof zit overal, in mijn haar, mijn rugzak, mijn kleren,... Ik doe zelfs geen poging om het weg te wassen. Opfrissen en het gevoel van proper zijn is hier genoeg.
Na de gebruikelijke gezelligheid van samen eten, napraten, afwassen en de traditionele rum-cola’s kruip ik in mijn lakenzak, onder de blote hemel dit keer!

Zaterdag 12 januari 2013

Als ik ’s nachts wakker word van de kou hoor ik het grappig snuffelende varken van die avond een gillend geluid maken. Dat duurt zo’n uur lang. ’s Ochtends hoor ik dat het dier geslacht is om vier uur ’s nachts. Dit blijkt een traditie te zijn in Nicaragua om een varken op zaterdagochtend te slachten. Ze hebben zelfs de uitdrukking “je zaterdag niet halen” als iemand pech heeft. Elk varken heeft dus “zijn zaterdag die het niet haalt”.
Na de zware beklimming van de vulkaan krijgen we een rustdagje. We rijden met de pick-up’s naar Barca de Oro (“gouden boot” betekent het, denk ik) waar we logeren in een prachtig hostel. De
mangrove, die we de volgende dag gaan afvaren, mondt uit aan een prachtig strand waaraan de hutjes liggen waarin we zullen slapen. Helemaal van bamboe gemaakt met echte bedden en hemelgordijntjes errond. Het lijkt alweer te mooi om waar te zijn. Veel toeristischer dan alle plekken waar we al geweest zijn, maar zo heerlijk!
In de namiddag bezoeken we Leon, een koloniaal stadje, weinig bijzonders gezien. Ik denk vooral omdat ik geen zin heb in een stad. We hebben al zo’n mooie rustige dagen achter de rug, ik blijf liever in de natuur. Wie had dat gedacht, ik ben zo’n stadsmens!
Na een heerlijke vis met de gebruikelijke banaan, rijst en bonen gaan we nog met een paar mensen zwemmen. Het is nog niet zo laat, maar wel al donker, dus “night swimming”. Het water is fris met een heel sterke stroming. Voeten van de grond en drijven! Wel op tijd zorgen dat je terugkeert, of je zit in de Stille Oceaan voor je het weet. In de verte horen we muziek uit een strandtentje ofzo, en lachend dansen we in de branding, in het water en op het strand in het donker, met alleen een zaklamp. Een vrolijk zicht moet dat zijn voor mensen die ons van ver zien dansen en springen.

Zondag 13 januari 2013

Fris gedoucht, een pannenkoeken-ontbijt achter de kiezen en spullen weer ingepakt. De nieuwe dag kan beginnen en ook het tweede deel van de tocht, na deze rustdag. We stappen in grote roeiboten en worden gevolgd door motorbootjes, de mangrove op. Smalle rivierachtige stroom naar de Stille Oceaan die omringd wordt door jungle-achtig landschap, bomen die in twee richtingen lijken te groeien, onder water en boven water, pelikaanachtige vogels en krokodillen in het water!
Na de lunch op het water stappen we vanuit onze roeiboten allemaal over op de motorboten en varen we recht de zee in. Aan een prachtig strand ‘landen’ de boten en genieten we van de zon, de golven en het strand.
We nemen een zwempauze, en alweer in water met een enorme stroming die je doet afdrijven en waarbij je moet proberen de kust te bereiken om op het zand terug te kunnen stappen, want door het water kan je niet meer terug tegen de stroom in. We vertrekken te voet over het verlaten strand naar de kampplaats. Alwéér een plaatje! Elke ochtend heb ik spijt dat we een plek moeten verlaten, maar elke avond begrijp ik waarom. De plekken lijken alleen maar mooier te worden. Een volledig verlaten strand, een rieten afdak en een toilethokje, verder helemaal niets,
alleen maar zee, zonsondergang en strand. Hoe vinden ze het toch elke keer? We komen aan, drinken water en limonade, en duiken de zee in. Het water is wild, de golven tillen me op, overspoelen me volledig. De hele groep geniet samen van de zee. We proberen boven te blijven, gooien elkaar het water in en af en toe roept er iemand “kijk hoe mooi de zon ondergaat!”
Op dit soort momenten besef ik hoe weinig blind ik me hier voel, hoe weinig ik er bij stil sta dingen niet te zien, maar hoe erg ik de mooie beelden mis. Een prachtige zonsondergang mis ik, omdat ik vergeet hoe zoiets eruit ziet. Beschrijvingen vullen dat wel aan, maar ik mis de beelden toch. Het plezier, de vreugde van de groep, en alle indrukken die (zonder de beelden dan wel, maar toch) de hele dag op me af komen, maken veel goed.
Na te veel zout water te hebben gedronken en uitgeput van tegen de golven te vechten, krijgen we een groot bord kip met frietjes voor geschoteld. Het smaakt maar valt zwaar op mijn maag. Nog duizelig van de wilde zee moet ik even gaan liggen en voel ik me plots heel moe. Misselijk, moe, hoofdpijn, draaierig, gevoelloze handen, licht in mijn hoofd en hyperventileren. Uitgedroogd waarschijnlijk. Te weinig gedronken en te veel in de zon geweest. De wilde zee heeft me moe gemaakt en de uitdroging verergerd. Ik drink water, lig plat op mijn rug en om extra vocht binnen te krijgen, drink ik het zoutmengsel dat we op de vulkaan kregen. Vies, maar het helpt. Na wat voor mij een kwartier lijkt (maar achteraf twee uren blijkt te zijn) voel ik me beter. Ik heb geen enorm sterk lichaam en mijn conditie is ook niet wat het zou moeten zijn, maar blijkbaar herstel ik sneller dan ik dacht. Een uur later zit ik al weer mee aan het kampvuur. Vanavond toch maar even geen rum.

Maandag 14 januari 2013

Deze dag maken we een lange transfer naar Elastillero, een vissersdorpje waar we ‘s avonds zullen slapen. 5 uur met een minibus door een ruig landschap en we staan middenin een dorpsstraatje. Elastillero is een klein dorpje, waar de riolering door de straat loopt en de mensen arm zijn. Het strand is klein en weinig bijzonder, maar de zeeschildpadden komen er aan land en dat maakt Elastillero iets toeristischer. We kamperen in de tuin van een van de inwoners, er is weinig, maar net voldoende plaats. We eten tortilla’s op het strand, zwemmen in de zee, smullen vers gebakken vis op de kampplaats en genieten van de rum.

Dinsdag 15 januari 2013

Een rustige voormiddag. Ontbijten, zonnecrème smeren, veel drinken en een plaatselijk winkeltje bezoeken. De vrouwen van het dorp maken er souvenirs van gevonden plastic zakken. Het plastic dat op het strand blijft liggen wordt opgegeten door de schildpadden en zo sterven ze. In Elastillero houden ze het strand schoon door er souvernirs van te maken, zoals kleurige gewezen tassen, portefeuilles en armbanden.
Typisch de spullen die op het moment zelf prachtig lijken, die je koopt en thuis beseft dat je ze nooit zal gebruiken. Maar je steunt ermee de lokale bevolking en de schildpadden.
Nog snel even mijn gewassen kleren bij de buurvrouw oppikken voor 3 dollar en dan vertrekken we met de vissersboten naar de volgende kampplaats in Brito. Hier hebben we met de hele groep een eerste keer echt kou geleden. Je zou zeggen dat het luxe is om in een land, waar het elke dag 35 graden wordt, te zitten bibberen van de kou, maar dat is na twee minuten ook wel weer even anders. Het water spat ons constant in het gezicht en de boot stroomt vol. Terwijl de twee “locals” flink door varen duiken we een voor een weg achter de rand van de boot.
Uiteindelijk krijg ik het droogste plekje in de punt van de boot en geniet van de zon, de zeegeluiden en het tochtje. Omdat het heel lastig is de zware boten van het zand terug de zee in te krijgen, is het van groot belang dat we, van zodra we aankomen, uit de boten springen en deze met z’n allen omkeren, zodat ze met de volgende golf onmiddelijk weer kunnen vertrekken. Het zand van Britto is heet onder onze voeten en de zon warmt ons langzaam weer op. Dan een heerlijke lunch onder een schijnbaar verlaten rieten dak. Even zwemmen en van de golven genieten, een groepsfoto en nog een uurtje, door de branding naar de slaapplaats van die avond. Een stukje bosachtig land aan het strand bij een huis van heel arme mensen.
Tussen de bomen genieten van de sfeer, rum en de prachtige zee vermengd met het geluid van krekels.

Woensdag 16 januari 2013

De vermoeidheid begint te wegen en ik slaap langer en dieper dan anders. Een goed ontbijt en een vers gemaakte limonade. We verzamelen spullen die we niet meer nodig hebben, en geven die aan de mensen waar we hebben gelogeerd. Het is gek om spullen af te geven. Ik wil mensen niet mijn oude rommel geven, maar langs de andere kant wil ik niet “materialistisch” zijn. Alsof ik mijn kleren niet kan missen, terwijl ik weet dat die mensen alles kunnen gebruiken wat ik hen geef. Ik doe het toch maar gewoon en stel me gerust met het feit dat iedereen zegt dat de mensen er blij mee zullen zijn.
Na een rit van een kwartiertje met de pick-up’s komen we aan in het zogenaamd Cowboyland. Een kruising tussen bos, strand, bananenplantages en rotspaadjes, waar we een tocht maken naar de volgende kampplaats, via het dorpje La Flor naar San Nikolas. Het is een stevige wandeling door heuvelachtig gebied, door riviertjes en veel berg op en af. Op zich een vrij gewone dag, maar toch wel flink gestapt en elkaar echt veel moeten helpen. De groep heeft zich gevormd en iedereen kent elkaar ondertussen goed genoeg om te weten wat we aan elkaar hebben en wie we waarmee kunnen helpen. We worden nog een ge-oliede machine!
De tocht eindigt vandaag aan de kampplaats, zonder een ritje met de pick-up. Het is opnieuw een prachtige boerderij, aan een huis vast, waar we de tentjes kunnen opzetten. De varkens en brulaapjes leven er naast elkaar en we kunnen er ook weer een kampvuur maken. We roosteren worstjes, op een takje geprikt, boven ons vuur. Ik wil niet beweren dat de worsten nu persé zo enorm lekker waren, maar de ervaring van vlees braden enzitten smullen aan een kampvuur, is me veel waard.

Donderdag 17 januari 2013

Ik merk hoe moe ik ben, na deze volle dagen, aan het tempo waarmee ik ’s ochtends wakker word. De eerste dagen sprong ik zowat de tent uit om half zeven, maar nu moet ik mezelf een paar keer wakker schudden voor ik overeind kom. Toch geeft elke dag nieuwe energie.
Het kampvuur van de vorige avond rookt enorm na en we verplaatsen de stoelen naar een ander plekje in de wei. In de vlakke zon onbijten we en het zweet loopt over mijn rug.
We vertrekken voor de laatste avontuurlijke dag te voet vanop de boerderij. Ik voel me triest en nog niet voldaan. De tijd is veel sneller gegaan dan ik had gedacht en ik ben helemaal klaar voor zware fysieke uitdagingen, maar de tocht zit er bijna op.
We wandelen nog een paar uur tussen de bananenbomen. Ik wist dat bananenbladeren groot waren, maar zo groot? Mango’s plukken we zo van de bomen en eten ze ter plekke op. Hoeveel meer bewijs heeft een mens nodig om te beseffen dat we in een paradijs zijn!
We rijden naar het centrum van Rivas, een kleine drukke stad, waar een nieuwe uitdaging aangaan. Met fietstaxi’s (die bakfietsen met vooraan een bankje waar 2 mensen kunnen zitten) zullen we naar de laatste kampplaats in San Jorgé fietsen. Het zou U/turn niet zijn als we niet alle uitdagingen aan zouden gaan. Dus ook de slechtzienden en blinden zullen moeten trappen en sturen. Vol goede moed stap ik achter het stuur. Het zweet staat me in de handen en het is moeilijk het stuur recht te houden. De drukke stadsgeluiden leiden me af en ik concentreer me zo hard op de stem van degene die me begeleidt (“ga maar rechtdoor, een beetje naar rechts, ja en rechtdoor,...”) dat ik vergeet ervan te genieten.

Als we in een iets rustiger stuk van de stad komen kan ik de stress loslaten en besef ik dat ik een voertuig bestuur in een stad met 2 passagiers. Ik
zie er de humor wel van in!

De allerlaatste kampplaats is een prachtige tuin van een Nicaraguaans ouder koppel. Hun hogerliggende tuin kijkt uit op het meer van Nicaragua (Lake De Nicaragua) met in het midden een eiland met 2 vulkanen erop, die in de mist gehuld zijn (of roken ze nu?) De grond zit vol bijtende mieren en de enige manier om ze ontwijken is je voeten hoog op een stoel houden en hopen dat ze je niet bereiken. Desondanks een fantastische plek, met kokosnoten in de bomen en vogelgeluiden de hele nacht door. Deze mensen zijn (in vergelijking met wat we de voorbije dagen zagen) rijker. Ze hebben zelfs een echte douche, met koud, maar stromend water. We zwemmen in het grote meer van Nicaragua en genieten als elke avond van het eten, de verse limonade en de rum.
De laatste nacht buiten onder de blote hemel..

Vrijdag 18 januari 2013

Met de pick-up’s rijden we naar het centrum van Granada, een oude koloniale stad, waar we op het openbaar vervoer overstappen, om naar het hostel te rijden waar we de laatste twee dagen zullen verblijven. Het avontuurlijke gedeelte van de reis zit er nu op en het lijkt wel alsof we net vertrokken zijn.
Het hostel is alweer een idyllische plek! Iets toeristischer, omdat het natuurlijk een hostel is, maar wel ook rustig en afgelegen. Brulapen in de bomen, bijzondere vogels en eekhoorns overal en een heerlijke lagune tussen de bomen. De slaapkamers zijn kleine huisjes met hangmatten en bedden. Er is een echte douche, maar ik heb zelfs de kans niet gegrepen om die te gebruiken. Ik zwem liever in de lagune en geniet daar van de verfrissing.
Omdat Esperanza en Jorge al de hele week gekookt hebben en omdat Granada een leuke stad is, rijden we met de pick-up’s naar de stad. Maar “schone kleren in je rugzak” om de geciviliseerde wereld te trekken, …. dat zit er niet in na 10 dagen kamperen met U/turn.
Na een paar drankjes en een stevige maaltijd, zakken we weer af, door Granada, richting pick-up’s. In het hostel zitten we met de groep samen op het prachtig houten terras. We genieten van – ja alweer - rum en van elkaar. De gitaar wordt boven gehaald en er wordt zachtjes gezongen, veel gepraat en gelachen!
Het is een onwennig gevoel om in een strak opgemaakt bed te kruipen, maar ik dommel meteen in.

Zaterdag 19 januari 2013

Voor het eerst overslaap ik me, maar de sfeer is rustig en er is geen haast tijdens deze laatste rustdagen. Nadat iedereen zijn spullen heeft gepakt om naar de souvenirmarkt te gaan vertrekken we. Massaya is een stad niet zover van Granada waar een grote overdekte toeristenmarkt is. Souvenirs kopen! Eigenlijk ben ik al na een half uur de markt en de drukke stad beu. Ik wil terug vulkanen beklimmen en wandelen tussen de bananenbomen. Gelukkig gaan we snel terug naar het hostel.
Esperanza en Jorge hebben een heerlijke barbecue in petto. Samen aardappelen schillen, een beetje kletsen, rust. Lekker eten. De nachten worden korter, omdat slapen tijdverspilling lijkt. Terwijl ik in het donker onder de sterrenhemel in een U/turn T-shirt (net gekregen van de organisatie) met korte mouwen zit te genieten, kan ik me niet voorstellen dat het in België sneeuwt en dat we over anderhalve dag echt weer naar huis vliegen.

Zondag 20 januari 2013

De laatste ochtend, de echte laatste dag. Morgen vliegen we ’s ochtends vanuit Managua naar Atlanta en dan naar Brussel. Een laatste keer zwemmen in de prachtige lagune, spullen inpakken, pick-up’s laden en … weg. We stappen in een heel klein “microbusje” zoals ze dat noemen. Een taxi, maar dan in busvorm. Ditmaal is het echt een microbusje. Zelfs ik zit met mijn knieën tegen de stoel voor mij en stoot m’n hoofd verschillende keren. De groten onder ons plooien zich dubbel om erin te passen.
Onze koks, Esperanza en Jorge, zijn twee Nicaraguanen uit de sloppenwijken van Managua die twee weken met ons mee hebben gereisd om elke dag ontbijt, lunch en heerlijk avondeten klaar te maken. Ze kunnen dankzij U/turn deze twee weken per jaar “even uit de dagelijkse sleur ontsnappen”. Samen met hun familie bouwen ze aan een bakkerij om de familie van onderhoud te voorzien. Helaas is een bakkerij bouwen veel te duur voor hen en kunnen ze alle steun gebruiken.
Ik organiseerde thuis een benefietactie (“dinner in the dark”) om hen te steunen en mijn eigen reis financieel iets haalbaarder te maken. Anderen deden ook acties, chocoladeverkoop, zelfgemaakte popjes verkopen enz. Het was deugddoend om een klein evenementje op poten te zetten en hiermee een goed doel te kunnen steunen. Ik was verrast hoeveel mensen onbaatzuchtig hebben geholpen, gegeven en gedeeld. Ruim 1600 euro kreeg ik bij elkaar, waarmee ik ook mijn eigen reis kon sponsoren. We hadden aan het begin van de reis afgesproken dat we het geld op de laatste dag bij onze koks, Esperanza en Jorge, thuis zouden afgeven.

Vandaag dus. We rijden door de straten van Managua richting het huis van Esperanza. Zij wonen middenin de sloppenwijken van Managua. Ze hadden me al wel eens verteld dat als je bij hen om de hoek per ongeluk de verkeerde straat inrijdt, je middenin een vuurgevecht terecht kan komen. Het is er gevaarlijk ’s avonds en de mensen leven in armoede. Ik ken verhalen van sloppenwijken, maar was er nog nooit geweest. Als we met de pick-up’s stoppen in een straat, heb ik niet meteen het gevoel in een arme buurt te zijn. Ik dwing mezelf te beseffen dat dit een hard leven moet zijn. Het voelt eigenlijk wel gezellig, moet ik eerlijk toegeven. Er staan stenen huizen en het voelt niet gevaarlijk aan, maar weet ik veel, hoe het leven hier is.

We lopen een poort in tussen twee gebouwtjes. Opletten dat je niet in de open riolering stapt. Iemand beschrijft voor me dat er veel groen is en dat het huiselijk aanvoelt.
De bakoven is half af en wordt trots geshowd door de schoonmoeder van Esperanza. In eerste instantie vind ik dat ze nog niet eens zo klein wonen, totdat ik iemand hoor zeggen dat ze hier met twintig mensen in leven. Het huisje waarin Esperanza met haar gezin woont is kleiner dan mijn studentenkamer (die plots wel heel luxueus lijkt). Er staat een tv, één bed, waar ze met vieren in slapen, een keukentje en een eettafel.
Ik word er stiller en stiller van. Eigenlijk weet ik helemaal niet wat ik moet voelen. Esperanza zit aan tafel en we staan met z’n tienen in haar kleine woonkamer, allemaal om haar heen, en weten niet wat te zeggen. Zij praat, en ook al spreek ik geen Spaans, ik hoor dat ze zenuwachtig is en dat ze zou kunnen huilen. Iemand zegt haar dat ze omringd is door vrienden, dat ze niet zenuwachtig hoeft te zijn. We spreken niet dezelfde taal en ik ken haar niet goed, maar ik kan me wel voorstellen hoe ze zich voelt. Ook voor haar en haar broer Jorge zijn het overweldigende dagen geweest met U/turn, op reis. Als je dan thuis komt, staat er een bende blanke (rijke) mensen op de stoep die ook niet zo goed weten hoe zich te houden.
We krijgen een zelf gebakken pizza van Esperanza. Jorge komt zijn jongste zoontje aan ons voorstellen. Angel is een maand oud. Een piepklein jongetje met een luier van “Winnie the Pooh” en een wit shirtje aan. De kindjes zijn hier zo stil. Angel gaat van de ene arm naar de volgende schoot, en geeft geen kick.
Als iedereen zit en gegeten heeft, stappen An en ik op Esperanza en Jorge af. Met een dikke enveloppe vol dollars en een kaartje dat we in het Spaans hebben laten vertalen. De preciese tekst herinner ik me niet meer maar het kwam hierop neer:
“Bedankt voor alle goede zorgen. Het eten was altijd heerlijk en we genoten van de limonade elke dag. De voorbije weken hebben jullie meegeholpen om onze droom waar te maken, door te
helpen aan onze reis. Wij hopen nu te kunnen meebouwen aan jullie droom. Laat ons weten hoe het met de bakkerij gaat. Veel succes en groetjes, de U/turn-groep”
Iedereen heeft een bijdrage geleverd en we hebben een bedrag van dertienhonderd dollar aan Esperanza en Jorge gegeven. Het ander deel van de som, duizend euro, hebben we aan U/turn gegeven voor de reisprojecten, in de hoop dat U/turn langer kan blijven bestaan.

Blij iets te kunnen geven, maar ook stil omdat ik er maar niet uit kom wat te voelen op zo’n moment.

Ik ken Esperanza en Jorge nu twee weken en heb zoveel vreugde en warmte van hen gevoeld. We spreken elkaars taal niet, maar ze waren er, ze zorgden voor ons en straalden energie uit.
Dit zijn geen sukkeltjes waar ik medelijden mee wil hebben. Maar ik kan niet ontkennen dat dit een manier van leven is waar ik stil van word. Ik wil geen medelijden in mijn blik en ik wil geen droevige stilte. Ik wil voor hen veel respect tonen omdat ik weet dat ze geen droevige mensen zijn. Maar als ik te luchtig lach en vrolijk ben, lijkt het wel alsof ik niet besef dat zij het moeilijk hebben. 

We kruipen met z’n allen de pick-up’s op en rijden een paar straten verder naar het huis van Esperanza’s moeder. Daar stinkt het echt en het is een triestere plek dan waar Esperanza woont. De moeder heeft suikerziekte en kan de medicijnen, die ze daarvoor nodig heeft, niet betalen. Haar benen zijn enorm opgezwollen van de suikerziekte en ze kan niet lang staan. Terwijl we over haar kleine erf lopen, even binnenkijken in haar nog kleinere huisje, zit ze op een plastic stoel aan de kant. Ze begroet ons allemaal met een hartelijke knuffel en kus, alsof we familie zijn. Ze vertelt dat ze aan ons heeft gedacht toen het zo hard waaide vorige week, en dat het weer van slag is. Ik spreek geen Spaans, dus kan alleen maar lachen, knikken en haar omhelzen als we weer weg gaan. De oudste dochter van Esperanza is al dertien (Esperanza zelf is zesentwintig jaar) en even groot als haar moeder. Ze is lief en geeft ons ook allemaal een hand. Ik kan me niet voorstellen dat ze al zo’n grote dochter heeft. Hoe is het leven hier?
Als we met de pick-up terug rijden naar het hostel waar we de laatste nacht zullen slapen, heb ik kippenvel op mijn armen en een krop in mijn keel.
We zijn allemaal een beetje stiller dan normaal en zwaaien naar Esperanza, haar dochter en haar moeder. Jorge gaat nog met ons mee.

Alweer een mooi hostel. Minder idyllisch dan de voorbije weken, maar gezellig, rustig en helemaal voor U/turn alleen. Zachte grote bedden en een echte douche!
Voor we nog een laatste stapje in Managua zetten met de groep overhandigen we het ingezamelde geld aan Glenn van U/turn. We bedanken alle crew-leden, voor de organisatie, voor de manier waarop we hebben kunnen reizen en we hopen dat U/turn kan verder gaan met deze prachtige kansen aan mensen te geven en dromen waar te maken.
We kleden ons om, ik was mijn haar (na een week denk ik!) en vertrekken naar Managua. Daar is een klein marktje, met eetkraampjes en cafeetjes. Een laatste avond eten we allemaal samen een hapje, met de jukebox te luid en de muziek van het barretje ernaast, ertussendoor gemengd. We drinken en lachen samen en beseffen allemaal dat we morgen terug naar huis moeten.
We zijn terug in het hostel rond elf uur ‘s avonds, heel laat naar Nicaraguaanse normen, als je weet dat zon hier om halfzes ondergaat.
Het zou de laatste avond in Nicaragua niet zijn als er geen rum gedronken werd. Een fles van achttien jaar oude rum (beter dan die van vijf jaar oud!) drink je alleen “puur”. Een klein beetje te veel gedronken (ik geef het toe, ja) … maar veel gezelligheid, “laatste avond”-gevoel … en dan toch maar gaan slapen.

Maandag 21 januari 2013

Veel te vroeg opgestaan (halfvijf), een vluchtig ontbijt, de bagage in de pick-up’s gooien, elkaar in de laadbakken helpen en vertrekken. Het is nog donker en zelfs een beetje koud. Gelukkig maar, want ik heb al warmere kleren aan om in het koude België aan te komen.
De luchthaven drukte overvalt, inchecken, douane, enzomeer. Voor ik het goed en wel besef zit ik op een vlucht van Managua naar Atlanta, en daarna van Atlanta naar Brussel. Ik slaap bijna de hele vlucht.

Het is voorbij. Te snel. Thuis aangekomen besef ik pas echt wat we allemaal hebben meegemaakt. Dit pakt niemand me af!

Mei Lan

(www.projectu-turn.com)

 

Groepsfoto van de deelnemers
Hoe goed vond je dit reisverslag?: 
5
Gemiddeld: 5 (1 stem)